homepage Universiteit Leiden Studieondersteuning

Studentenpsychologen

Algemene Studievaardigheden
Bestuderen, Leer op een effectieve manier bestuderen

Leer actief, doelgericht en flexibel studeren

Ten aanzien van lezen en studeren bestaan twee beruchte, voor iedereen herkenbare misvattingen
  1. alles in een tekst is even belangrijk
  2. wat er in een tekst staat, weet je pas nadat je die helemaal gelezen hebt.

Het is zeker niet zo dat alles wat er in een tekst staat even belangrijk is. Zoals er in een zin vaak een heleboel woorden staan die alleen maar dienen om de informatie begrijpelijk te maken, maar die zelf geen informatie bevatten, zo staan er in een tekst vaak minder belangrijk rijke gedeelten. Ga maar na hoe je zelf schrijft: je hebt iets te zeggen en je omkleedt dat 'iets' om het goed duidelijk te maken. Een tekst kent dus hoofd- en bijzaken.

Bij het leerproces zijn twee zaken van belang: het begrip dat je opdoet en de snelheid waarmee je leest. Snel lezen is op zich niet moeilijk: op het moment dat je lettertekens, woordvormen en grammatikale constructies kent, zul je in principe heel snel door een tekst heen kunnen. De spanning ontstaat op het moment dat je een tekst ook goed wilt begrijpen.
Snelheid is een zaak voor je ogen en begrip een zaak voor je hersenen. Tussen beiden moet interactie plaatsvinden. Snel lezen betekent dan: zo snel mogelijk begrijpen wat er staat. Bij flexibel lezen gaat het er niet om in een snel tempo alle woorden te zien, maar vooral om het bewust selecteren, kiezen wat je wel en wat je niet gaat lezen.

Vrijwel allemaal hebben we 'lineair' leren lezen, dat wil zeggen je begint bij het eerste woord en als je bij de laatste punt bent is de tekst uit. Maar waar gaat het om bij het lezen en bestuderen van studiestof? Dat je de teksten gebruikt afhankelijk van het doel wat je jezelf stelt en/of de eisen die er aan je gesteld worden. Ga bijv. eens na hoe je een krant leest. Zeg je dan ook dat je hem pas uit hebt, nadat je alle beursberichten, alle artikelen en alle advertenties hebt gelezen? Nee, je leest datgene wat je belangrijk vindt, nodig hebt, of interessant vindt. De rest sla je over.

Hoe weet je nu wat belangrijk is en wat de grote lijnen zijn. Dat hangt in grote mate af van je doel, de eisen, je voorkennis. De tekst die je gaat lezen is natuurlijk met een bepaald doel geschreven, maar jouw doel hoeft niet overeen te komen met het doel van de schrijver. In de studeersituatie heb je bovendien dikwijls te maken met een dubbel doel: wat je zelf wilt met de studiestof en wat de docent van je wil weten. In het laatste geval heeft je doel direct te maken met de wijze waarop getoetst wordt.

Op basis van je oriëntatie kun je enigszins voorspellen wat de tekst je biedt, wat je ermee wilt, wat er van je verwacht wordt, hoe je de tekst wilt bestuderen. Wanneer je de tekst begint te lezen zijn er in de tekst ook aanwijzingen, zoals signaalwoorden en sleutelwoorden, te vinden, waardoor je onderscheid kunt maken in hoofd- en bijzaken.
Up


Bestuderen van studiestof

Studiestof bestuderen vereist een speciale manier van lezen: je moet een aantal boeken, syllabi in een bepaalde tijd zo lezen (en bestuderen) dat je in staat bent de inhoud weer te geven en/of te herkennen op tentamens.
Omdat niet de student maar de docent vooral in de eerste jaren van de studie bepaalt wat je moet lezen, is het gevaar groot dat de voorgeschotelde literatuur 'passief geconsu~ meerd' wordt: lezen, nog eens lezen en maar hopen dat er iets blijft hangen. Kon je op de middelbare school op deze wijze kleine hoeveelheden literatuur bestuderen, op de universiteit wordt dit door de omvang van de stof onmogelijk. Een andere studieaanpak is dus vereist. De cursus studievaardigheden en dit werkboek leveren je géén kant-en-klare recepten voor efficiënter studeren. Wel hebben we al een aantal principes genoemd, die het efficiënt studeren bevorderen (actief, doelgericht en flexibel studeren). Hieronder gaan we in op het bestuderen zelf. We kunnen het bestuderen van studiestof opsplitsen in fases van orienteren, intensief lezen, herhalen, reflecteren, controleren en stampen.
Deze fasen kunnen elkaar opvolgen en/of overlappen.

ORIENTATIE INTENSIEF LEZEN HERHALEN REFLECTIE CONTROLEREN STAMPEN

Nadat men zich georiënteerd heeft op de te bestuderen tekst (zie Oriëntatie) volgt het intensief lezen. Bestuderen is meer dan 'alleen lezen', het is ook reflecteren, controleren en stampen. Na het lezen van een afgerond gedeelte van de tekst (paragraaf, hoofdstuk) en de tussentijdse reflecties over de stof, volgt de controle. Door aan de hand van vragen na te gaan of je de stof begrepen hebt, controleer je jezelf. Tenslotte moeten ook een aantal zaken geleerd worden (stampen). Alle in dit schema genoemde activiteiten worden hieronder nader uitgewerkt.
Up


Lees Intensief

Intensief lezen kenmerkt zich door een laag leestempo. Niet alleen omdat je ook steeds reflecteert over de stof maar ook omdat je steeds niet begrepen gedeelten herleest. Je neemt kennis van de inhoud, probeert de stof goed te begrijpen en tot je door te laten dringen. Je kunt tijdens het lezen proberen structuur aan te brengen in de informatie door verbanden te leggen, de stof in een context te plaatsen en in verband te brengen met dat wat je al weet. Door de studiestof op deze manier te structureren en te organiseren kan de informatie gemakkelijker in het geheugen opgeslagen worden. Meer doen dan alleen lezen betekent: onderstrepen, uittreksels maken, samenvattingen schrijven, schema's maken e.d. Echter bij het intensief lezen zal men niet direct alles willen onthouden. Belangrijker is het om de stof eerst volledig te begrijpen en structuur aan te brengen, waardoor men al een groot gedeelte van de stof vanzelf zal onthouden.

Herhaal

Het zal iedere student duidelijk zijn dat het herhalen van gelezen studiestof noodzakelijk is. In situaties van tijdnood bijvoorbeeld is het vaak nuttiger een gedeelte van de studiestof opnieuw te bezien i.p.v. nieuwe stof te lezen. Door herhaling van de stof 'beklijft' de informatie. Je kunt dit op verschillende manieren doen. Welke manier je uitkiest is een persoonlijke keuze. Ook kun je op verschillende momenten stoppen met het lezen om de studiestof te overzien. Eigenlijk zou elk moment dat je het overzicht bent kwijtgeraakt een moment moeten zijn om het voorafgaande te herhalen. Maar ook na het lezen van gin alinea, gin paragraaf of gin hoofdstuk is het nuttig de belangrijkste zaken eruit te lichten en samen te vatten. We onderscheiden hier drie activiteiten in het herhalen: reflecteren, controleren en stampen.

Reflecteer

Hieronder wordt verstaan het terugblikken, overzien van de tekst of van gedeelten van de tekst om beter begrip te krijgen van de stof en boven de stof uit te stijgen, waardoor meer verbanden gelegd kunnen worden. Vaak is men na het intensief lezen van een paragraaf, hoofdstuk of boek niet geneigd het gelezene nog eens over te kijken om het geheel te overzien. Als je veel studiestof moet bestuderen ontstaat het overzicht echter niet vanzelf. Wat ontstaat is een veelheid aan kennis over onderwerpen die vaak nieuw zijn, waardoor het gevaar bestaat dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Door met een globaal overzicht te beginnen (zie oriëntatie) maak je het jezelf al gemakkelijker. Ten tweede kun je het overzicht zoveel mogelijk bijhouden, door regelmatig terug te kijken en terug te bladeren en voordat je weer begint, te kijken naar het voorafgaande.

Tenslotte kun je eindigen met overzicht. Dat betekent dat je eindigt met een reflectie over de stof en probeert de gehele stof in kaart te brengen en te structureren. Op deze wijze wordt je gedwongen na te denken over de stof en de essentie eruit te lichten.

Het gaat er in deze reflectiefase niet om dat je de stof uit je hoofd kunt 'opdreunen', het doel is het verkrijgen van begrip en overzicht. Het onthouden van de stof wordt daarmee vergemakkelijkt.

Je kunt reflecteren door

  • de studiestof met studenten te bespreken
  • de tekst globaal door te nemen
  • je onderstrepingen nog eens door te lopen
  • je uittreksel door te lezen
  • een schema te maken
  • je samenvattingen te lezen
  • verbanden te leggen tussen de verschillende onderdelen
  • zelf voorbeelden te bedenken over de stof
  • de stof in relatie te brengen met dat wat je al wist
  • maar vooral door je af te vragen wat de essentie van het bestudeerde is

Up

Controleer

De tentamens zijn de momenten waarop je getoetst wordt. Op het tentamen kom je erachter welke onderdelen je kent en welke niet. Op het moment van tentamen doen heeft dit al direkt consequenties voor het tentamenresultaat.
Omdat tentamens volgen op een langere periode van zelfstudie en je getentamineerd wordt over grote hoeveelheden studiestof, is het nuttig ook jezelf te toetsen op beheersing van de stof. Jezelf tijdens het bestuderen van de studiestof regelmatig toetsen en controleren, betekent dat je ontdekt dat je bepaalde gedeelten uit de stof nog niet kent, of bijvoorbeeld nooit goed begrepen hebt. Bij herhalen van de stof weet je welke gedeelten je extra aandacht moet geven en welke gedeelten je al goed kent. Door jezelf vragen te stellen over de stof en het opzoeken van de antwoorden, kun je oefenen in het reproduceren van de studiestof. Je leert onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken en je leert essenties in eigen woorden te herformuleren. Je bent op deze manier vaak meer betrokken bij de studiestof wat bevorderend is voor je concentratie. Bovendien werkt het motiverend als je merkt dat je bepaalde vragen direct foutloos kunt beantwoorden. Bij dit toetsen van jezelf is het wel essentieel dat je controleert of je de juiste antwoorden geeft door bijvoorbeeld gedeelten uit de stof over te lezen.

Je kunt jezelf controleren door

  • samen te werken met anderen en elkaar vragen over de stof te stellen
  • bedenken hoe je bepaalde begrippen aan iemand die onbekend is met de stof zou uitleggen
  • de inhoudsopgave op te slaan en je af te vragen wat je kan vertellen over de inhoud van de verschillende hoofdstukken of paragrafen
  • zelf vragen te bedenken over de stof en die te beantwoorden
  • oude tentamens te maken.


Up


Stampen

Vervolgens zullen er nog bepaalde onderdelen geleerd moeten worden. Een veel gehoorde klacht over tentamens is dat er teveel 'feitjes' worden gevraagd. De wijze van bestudering, die tot nu toe is besproken, moet soms aangevuld worden met het 'stampen van feiten'. Het gaat in deze wijze van bestuderen in eerste instantie om het begrijpen van de stof en het overzien van de stof. Het goed begrijpen van de stof vergemakkelijkt het onthouden. Wanneer je goed begrepen onderdelen niet herhaald bestaat vanzelfsprekend het gevaar dat ze vergeten worden.

Stampen van feiten heeft vooral zin wanneer je de context van het geleerde goed in het oog houdt. 'Losse' feiten vergeet je snel of je onthoudt ze zonder te weten waarbij ze thuishoorden. Het heeft eveneens geen zin begrippen uit je hoofd te leren, die je niet echt begrijpt. Dit kost veel tijd en je zult ze weer snel vergeten.

Stamp-tips

  1. Maak een rangschikking in de dingen die je uit je hoofd wil leren.
  2. Zoek de overeenkomsten of verschillen van bepaalde begrippen, probeer de begrippen in samenhang te leren. Leer de feiten in de context, waarin ze voorkomen. Plaats ze zelf in een context als deze niet duidelijk aanwezig is.
  3. Stamp niet te lang achterelkaar. Je hoeft het stampen niet uit te stellen tot vlak voor het tentamen. Integendeel: feitenkennis verwerf je het best, het snelst en het gemakkelijkst door het leerproces een aantal keren (3 á 4) keer te herhalen op opeenvolgende dagen. Bij elke herhaling maak je minder fouten en leer je de vergeten feiten sneller. Zelfs na enige maanden is dit effect nog duidelijk merkbaar. Het is nooit zonde van je tijd om ver voor het tentamen al in te gaan prenten. Herhalen blijft wel nodig, maar het eist beduidend minder tijd en de kans dat je na het tentamen nog wat weet is groter.

Up

Maak onderscheid in hoofd- en bijzaken

Bij de bestudering van de stof gaat het in de eerste plaats om het kunnen onderscheiden van de hoofd- en bijzaken. De essentie van een tekst noemen we die zinnen, waarin de kerngedachte wordt weergegeven, ofwel het centrale thema. Naast de essentie kunnen we de hoofdzaken aangeven, d.w.z. de uitspraken die tezamen het geraamte van de tekst weergeven. Je kunt in een tekst pas goed de hoofdzaken aangeven als je begrepen hebt waar de tekst over gaat en de tekst goed gelezen hebt. De oriëntatie op een tekst kan je al aanwijzingen geven.

Bij het grondig bestuderen probeer je de hoofdzaken eruit te lichten, omdat wanneer je deze goed begrijpt en goed in je hoofd hebt zitten, de bijzaken en details gemakkelijk ingevoegd, begrepen en onthouden kunnen worden. De hoofdzaken dienen als het ware als kapstok om de bijzaken en details aan op te hangen.

Er zijn moeilijk voorschriften te geven over wat de hoofdzaken in een tekst precies zijn. Waarschijnlijk is de beste omschrijving nog: datgene wat de meeste mensen als onmisbare informatie zien in een tekst zoals: relaties, grondbegrippen, uitgangspunten, conclusies, principes, m.a.w. alles wat samenhang aangeeft. Wat iemand een hoofdzaak vindt hangt nauw samen met het doel, waarmee iemand een tekst leest.

Door middel van vergelijkingen met medestudenten die een tekst met hetzelfde doel lezen, kun je ontdekken of de hoofdzaken die jij eruit had gelicht overeenkomen met die van anderen. Je kunt uittreksels, onderstrepingen of samenvattingen met anderen vergelijken en de verschillen en overeenkomsten met elkaar bespreken. In de tekst komen nogal eens herhalingen voor zodat bij het selecteren van hoofdzaken verschillende omschrijvingen uitgeselecteerd worden.

Hoofdzaken vind je door selecteren. Veel studenten durven niet te selecteren uit angst juist de belangrijkste zaken weg te laten. Zij hebben de neiging alles belangrijk te vinden. Hierover is het volgende op te merken

  1. Je kunt er gewoon van uit gaan dat je bij het selecteren weleens fouten zult maken en dat dit niet leidt tot 'rampen'. Het komt altijd wel eens voor dat je iets belangrijks over het hoofd ziet.

  2. Het niet selecteren berust op schijnzekerheid. Je wilt er zeker van zijn dat je niets vergeet en probeert alles te onthouden zonder er structuur in aan te brengen. Juist het niet onderscheiden van hoofd- en bijzaken is er de oorzaak van dat je de grote hoeveelheid onsamenhangende feiten snel vergeet.

Nog een aantal suggesties om onderscheid te maken:

  • beweringen die niet direkt in verband staan met de grote lijn, die je d.m.v. de oriëntatie hebt verkregen, laat je weg
  • laat herhalingen weg (men vervalt nogal eens in herhalingen)
  • probeer de tekst zo kort mogelijk samen te vatten in je eigen woorden
  • let op de signaal- en sleutelwoorden, die de hoofdzaken ondersteunen

Wanneer de hoofdzaken duidelijk zijn, kunnen details en bijzaken gemakkelijker begrepen en onthouden worden omdat de hoofdzaken als een soort geheugensteuntje kunnen dienen. Het is belangrijk niet zomaar te beginnen met het onthouden van de stof zonder structuur aan te brengen.


Up


Tekstkenmerken

Om hoofd- en bijzaken te kunnen selecteren dient men ook aandacht te hebben voor bepaalde tekstkenmerken. Uit hoe een tekst is opgebouwd, welke volgorde de schrijver hanteert kan men vaak opmaken wat belangrijk is.
Onder tekstkenmerken wordt o.a. verstaan

De alinea opbouw

Om de betekenis van alinea's duidelijk te maken geven we hieronder een citaat uit 'Studeren kun je leren' van C. Louwerse.
  • " Het belangrijkste wat in een alinea gezegd wordt, bevindt zich soms in de eerste zin van de alinea. In de daarop volgende zinnen geeft de schrijver nog enige toelichting, die voor een beter begrip wellicht plezierig, maar niet strikt noodzakelijk is. Soms is het een uitwerking die het gestelde verduilijkt, maar het komt ook voor dat er in de rest van de alinea veel overtollige woorden staan, die de lezer net zo goed kan overslaan."

  • "Het is echter geen wet van Meden en Perzen dat de belangrijkste informatie in de eerste zin besloten is. Het kan ook heel wel voorkomen dat de schrijver de alinea begint met gegevens die achteraf bezien niet zo belangrijk zijn, maar die hij benut om de lezer naar deze stelling te voeren, waarmee hij de alinea afsluit: in een zodanig opgebouwde alinea bevindt zich de essentie in de laatste zin."

Signaal- en sleutelwoorden

Om te bepalen hoe je een tekst kunt lezen, bijv.: wat je globaal kunt lezen en wat je grondig moet lezen, kun je afgaan op kenmer- ken die de tekst je biedt. Het ontdekken van kenmerken, helpt je hoofd- en bijzaken van elkaar te scheiden.

Soms springen dergelijke kenmerken direct in het oog; soms moeten we ze opsporen. Om herkenning gemakkelijker te maken maken we een onderscheid in soorten, te weten: signaal- en sleutelwoorden. SZALG2/001/36 - 37 -

Signaalwoorden

Signaalwoorden verwijzen naar de vorm van de tekst; ze geven aanwijzingen hoe je de tekst moet lezen. Er zijn verschil- lende soorten
  1. Woorden, die een graad aangeven en dus het belang bena- drukken van hetgeen beweerd wordt: erg, zeer, bijzonder, meest.
  2. Woorden, die een contrast aanduiden: anderzijds, niettemin, maar toch... e.d.
  3. Woorden, die een opsomming laten zien zoals: eveneens, daarbij, vervolgens, bovendien e.d.
  4. Woorden, die een chronologie aanduiden: eerst, vervolgens, daarna, later, voorafgaand e.d.
  5. Woorden, die iets zeggen over een gedeelte uit de tekst. Zij geven de functie aan van een komend of voorafgaand tekstgedeelte zoals: bewijs, conclusie, inleiding, ontwikkeling, argument, voorbeeld.

Daarnaast zijn er typografische elementen zoals: alineaindeling, accenten, haakjes, ander lettertype, onderstrepingen, hoofdletters e.d., die eveneens een signaalfunktie hebben.

Oefening 6

Lees drie bladzijden uit een studieboek en onderstreep alle signaalwoorden.

Sleutelwoorden

Sleutelwoorden zijn woorden of woordgroepen die direkt te maken hebben met het thema, de titel, het onderwerp van de tekst, de inhoud dus.

Titels geven vaak deze sleutelwoorden aan en in de tekst wijzen de sleutelwoorden naar de belangrijkste zaken in de tekst. Passages waar veel sleutelwoorden voorkomen, zijn meestal belangrijk in de tekst.

Signalen en sleutelwoorden zijn samen te vergelijken met verkeersborden; op een plaats waar veel stoplichten en verkeersborden staan, moet je opletten: ingewikkelde of gevaarlijke situatie. Wat je precies moet doen en waar je op moet letten geven de verkeersborden aan.

Zo ook geven signalen en sleutelwoorden aan wat belangrijk is. Zij kunnen als je in staat bent om ze te herkennen, een hulpmiddel zijn om snel te kunnen lezen. Dit bereik je door in het begin expliciet te oefenen in het zoeken van deze kenmerken.
Up


Startpunt studievaardigheden